Historie

De Stichting Het Cellenbroederenhuis, de Ellendige en andere Gevoegde Broederschappen kent een lange historie.

De armenzorg was in de Middeleeuwen in handen van broederschappen, verenigingen van vrome leken. Zij begrepen dat alleen bidden voor het zielenheil van armen niet genoeg was. Daarom namen zij de zorg voor behoeftigen op zich.

In Nijmegen ontstond na een samenvoeging van verschillende broederschappen in 1592 de ‘Ellendige en andere (samen-) Gevoegde Broederschappen’. De Gevoegde Broederschappen en het Cellenbroederenhuis boden hulp aan arme vreemdelingen, aan arme stedelingen, aan krankzinnigen en aan pestlijders.

Sinds 1814, na de Franse tijd, is de samenwerking geformaliseerd en ontstond ook de - lange - naam: Het Cellenbroederenhuis de Ellendige en andere Gevoegde Broederschappen.

‘Ellendige’ uit de naam van het huidige Cellenbroederenhuis komt overigens niet van ‘akelig’ maar van ‘E-lendig’, ‘uitlandig’. De Ellendige was de grootste broederschap die zich bezighield met de zorg voor (arme) pelgrims, op weg naar de bedevaartsplaats Santiago de Compostella.

Dolhuis

In 1815 kregen de regenten van de broederschappen het bestuur opgedragen van het stedelijk dolhuis (gekkenhuis), toen gevestigd aan de Pijkestraat in Nijmegen. Ze kregen de zorg voor pestlijders en krankzinnigen. In dit dolhuis werden de mensen in cellen verpleegd. Vandaar de naam ‘Het Cellenbroederenhuis'.

Kort daarna, in 1818, legde koning Willem l bij Koninklijk Besluit (het ‘Menschlievend Besluit’) vast dat genezing van krankzinnigen het doel van de opvang zou moeten zijn. Het was het begin van de psychiatrische zorg in Nederland. Artsen waren krankzinnigheid inmiddels gaan beschouwen als een ziekte.

Psychiater en hoogleraar Jacobus Schroeder van der Kolk wist zijn dolhuis in Utrecht écht om te vormen van bewaarplek tot geneeskundig instituut. Schroeder van der Kolk overtuigde zijn medebestuurders dat krankzinnigen als zieken beschouwd en behandeld moesten worden en dat dus een hervorming van het gesticht noodzakelijk was.

Binnen korte tijd stond het als een vooraanstaande en succesvolle inrichting bekend.

Dit leidde ertoe dat de regering aan Schroeder van der Kolk vroeg om advies te geven over de behandeling van psychiatrische patiënten in Nederland, wat uiteindelijk resulteerde in de Krankzinnigenwet van 1841. De zorg voor krankzinnigen kwam hiermee onder staatstoezicht.

Nijmegen

Vernieuwing kwam er ook in Nijmegen. In 1837 werd Johannes van Duuren (1804-1873) benoemd tot opzichter in het Nijmeegse dolhuis. De verpleging van de krankzinnigen was er tot dan hard en onmenselijk. De zieken werden in een klein kamertje opgesloten dat ze één keer per week mochten verlaten om zichzelf en hun kamertje (‘de stal’) te laten schoonmaken. De patiënten aten uit koperen bakken die met een ketting aan de deur van hun kamer vastzaten. Zo kon de orde worden bewaard en werd voorkomen dat de ene dolle de andere zou aanvallen.

Kort na zijn aantreden veranderde ook Van Duuren de Nijmeegse krankzinnigenverpleging. Binnen vier weken opende hij alle kamers van de dollen en kregen ze een menselijke behandeling. (Bron: Huis van de Nijmeegse Geschiedenis)

Omdat geesteszieken sinds de Krankzinnigenwet van 1841 naar grote gestichten moesten, raakten die overbevolkt. Dat ging ten koste van de kwaliteit. Er kwam een Inspectie voor de Krankzinnigengestichten, en de Utrechtse psychiater Schroeder van der Kolk was een voorname inspecteur.

De inspectie bezocht in 1842 ook het Nijmeegse dolhuis en zij sprak in haar rapport diepe bewondering uit voor Van Duuren. Met nadruk wees zij op de goede gezondheidstoestand van de verpleegden; de inspectie vond dit bijzonder vooral omdat het gebouw zelf in een zeer slechte staat verkeerde. Eind 19e eeuw werd het oude dolhuis aan de Pijkestraat dan ook afgebroken.

Sinds de zorg voor psychiatrische mensen bij de (overvolle) ziekenhuizen en gestichten was komen te liggen, was er in Nijmegen ook weer behoefte aan tijdelijke (crisis) opvang. Deze taak kwam opnieuw terecht bij de broederschappen.

De Cellenbroeders hadden een pand gekocht aan de Sint Anthoniusplaats, niet ver van de Waal. In de linkervleugel van dit monumentale gebouw maakten zij in 1892 ook weer twee cellen voor tijdelijke opvang van geesteszieken, die wachtten op een plaats in een psychiatrische instelling elders. Ze verbleven er meestal slechts enkele dagen.

Moderne inzichten

Die twee (isoleer)cellen van het Cellenbroederenhuis werden gebouwd en ingericht volgens de nieuwste inzichten. Er stonden houten britsen in met een matras (zak met stro), zodat patiënten niet op de koude grond hoefden te zitten of te liggen. De cellen waren verwarmd via een modern hete luchtsysteem. Om de psychiatrische patiënten tegen zichzelf te beschermen, gebruikten de Cellenbroeders nóg een modern middel; een van de eerste -stoffen- dwangbuizen van Nederland.

Het serviesgoed, het bestek en de po waren gemaakt van papier-maché, zodat de tijdelijke bewoners van de cel zich daar niet aan konden verwonden. Er zaten wel tralies voor de ramen, en de cellen hadden een zeer zware deur met een luikje, die vergrendeld kon worden met een balk.

De geesteszieke personen werden in paardenkoetsjes naar het Cellenbroederenhuis aan de Anthoniusplaats gebracht. In het gebouw waakten een -gepensioneerd- politieagent in deze crisisopvang over de mensen. Een dienstbode verzorgde het eten en het drinken. Omwonenden konden de geesteszieken buiten horen schreeuwen.

De cellen zijn tot aan de Tweede Wereldoorlog in gebruik geweest. Eén cel is nog in tact, in de originele staat.

Tralies aan binnenzijde van de cel.

Deur van de cel

bedstede
De originele brits in één van de twee cellen, bedoeld voor crisisopvang van personen met ernstige verward gedrag.

D’n Elend

In het Cellenbroederenhuis is nóg een overblijfsel van de vroegere zorg zichtbaar: het loket naast de voordeur. Het is de plek waar arme Nijmegenaren jarenlang tot 1965, toen de Bijstandwet van kracht werd, heen konden voor een klein bedrag om hen de week door te helpen.

Er stond dikwijls een lange rij te wachten op de binnenplaats van het Cellenbroederenhuis, en ook daarbuiten, op straat. De mensen die een financiële bijdrage ontvingen (twee gulden vijftig) konden op bezoek van regenten rekenen, ter controle of ze het geschonken geld op de juiste wijze besteedden.

Met de komst van de Algemene Bijstandswet in 1965 werd het bieden van financiële steun (de bijstand) een taak van de overheid en verdween de functie van het loket.

In de volksmond zijn de Cellenbroederen -nog steeds- vooral bekend als D’n Elend, afgeleid van de naam De Ellendige, dat hier wél verwijst naar de ellendige situatie waarin de armen van Nijmegen verkeerden.

 Regenten en straten

De regenten van de Cellenbroeders waren eeuwenlang voorname mannen. Pas in de jaren tachtig van de vorige eeuw trad de eerste vrouwelijke regent aan. Menige straat in Nijmegen is naar een -mannelijke- regent vernoemd.

Van Schevichavenstraat: vernoemd naar de welgestelde Nijmegenaar Herman van Schevichaven (1827-1918) die op 70-jarige tevens gemeentesecretaris werd. Hij kreeg bij leven al zijn eigen straat.

Gorisstraat: vernoemd naar Lambertus Goris (1590-1651). Jurist, hoogleraar van de universiteit in Harderwijk en pensionaris van Nijmegen (advocaat in dienst van een stad).

Fagel: vernoemd naar Nicolaas Fagel (1620-1695), burgemeester van Nijmegen

Kelfkensbos: vernoemd naar Arnold Kelfken. Burgemeester van Nijmegen in 1729.

Singendonckstraat: vernoemd naar Johan Mattias Singendonck (1769-1819). Advocaat, magistraat en twee maal burgemeester van Nijmegen (in 1803 en in 1806). Nijmegen had drie burgemeesters tegelijk in die tijd.

Guyotstraat: vernoemd naar Paul Charles Guillaume Guyot (1800-1861), raadslid gemeente Nijmegen.

Charles Estourgiestraat: vernoemd naar Charles Estourgie (1884-1950). Architect.

Regent en architect Charles Estourgie

 In 1912 vestigde Charles Estourgie zich in Nijmegen nadat hij de opdracht had gekregen om voor de industrieel Frans Jurgens (directeur van een margarinefabriek in Oss) het landhuis Heyendaal (het kasteeltje bij Radboudumc) te bouwen. Dit landhuis in Neorenaissance stijl was zijn grote doorbraak.

Hij ontwierp meer prominente gebouwen zoals het Bisschop Hamerhuis (‘Chinees’, ook op grond van de familie Jurgens), hij breidde het Canisiuscollege uit, ontwierp het Meisjespensionaat Mariënbosch en het gebouw van Wijnhandel P. de Bruijn.

Estourgie verbouwde tevens in 1928-1929 Huize Bethlehem aan de Anthoniusplaats van huis naar klooster (thans Hospice). Bethlehem werd in de 18-e eeuw gebouwd op middeleeuwse kelders, die ook onder het Cellenbroederenhuis liggen.

Charles Estourgie richtte daarnaast de regentenkamer van zijn 'eigen' Cellenbroederenhuis geheel opnieuw in. Estourgie ontwierp de borden met namen van de regenten in Art Deco stijl.

 Tegenwoordig

De Stichting Het Cellenbroederenhuis De Ellendige en andere Gevoegde Broederschappen speelt nog steeds een rol in de Nijmeegse samenleving.

Van de rente van het vermogen (meest landerijen in de Ooijpolder) worden subsidies verleend.

Volgens de statuten is die subsidie mogelijk voor: instellingen die hulp verlenen aan in Nijmegen wonende of tijdelijk verblijvende personen, die als gevolg van ziels- of lichaamsgebreken, ouderdom of uit maatschappelijke noodzaak hulpbehoevend zijn.